In 1899 exposeerde de beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917) voor het eerst zijn werk in Nederland. Bronner bracht later zijn leerlingen respect en begrip bij voor de Fransman wiens werk zo'n nadrukkelijke lichamelijkheid uitstraalde. Rodin heeft ook in Nederland de weg bereid voor het vrije beeld, het inzicht dat een sculptuur ook gezien kan worden als een zelfstandig gegeven, los van geschiedenis, moraal of verhaal, Waarbij alleen plastische kwaliteiten tellen. Hund is Van oorsprong schilder, en kwam in 1941 in de beeldhouwklas Van Bronner. Hij werd in 1948 lector aan de Rijksakademie. Hund is met zijn collega Grégoire een 'sculptor's sculptor' geworden: hooggeschat in kleine kring. De baardige kop van Rodin doemt plotseling op als men het uiterst subtiel gemodelleerde gezicht letterlijk in het juiste licht houdt. Dan pas blijkt hoeveel er eigenlijk te zien is: de forse neus ingebed in het geheel van het gezicht, de ogen en het verzonken oor. De voorstelling is als het ware gepenseeld; hier ziet men een echo van de schilder Hund. Bijzonder is de rand. Per toeval ontstaan en geheel in de geest van Rodin: die liet ook de tijdens het modelleren of afgieten ontstane randen, gietnaden en andere ongerechtigheden zitten. Voor Rodin versterkten zij het zicht op sculptuur: de gedachte dat beeldhouwkunst ontstaat uit een creatief continuüm, nooit echt af is en altijd iets te veranderen over laat. In die zin is de penning van Cor Hund niet alleen een hommage aan een oudere kunstbroeder, maar ook een visie van de ene beeldhouwer op de andere.