Het lijkt een traditie te zijn geworden dat belangrijke beeldhouwers ook op Verenigingspenningen verschijnen. Dupuis werd in 1936 door Wichers uitgebeeld, Bronner in 1952 door Esser, Radecker in 1956 door zijn zoon, in 1956 De Keyser door Letterie, en hier Esser door zijn leerling Put. Put heeft bij zijn Esser de grote lijn aangehouden, weinig detail. Het was bijna onvermijdelijk dat in het portret een forse echo aanwezig is van Esser's Rembrandt: de kraag die het hoofd steunt, de ronding van het petje die een mooie overgang geeft naar de cirkel. Maar ook het naar binnen toelopende fond dat de plastiek van het gezicht goed doet uitkomen. In eerdere studies werkt het petje alsof Esser een pastoor is; het zou een verkeerde suggestie zijn. Steyn schrijft: 'Heel goed is het loerende, het van onder het zware voorhoofd kijkende oog. De kraag die nogal naar achteren is gezet waardoor de kaak naar voren springt, onderstreept dit loeren. Stand is expressie! Subtiel is de echo van de kraag in het haar boven het oor: dit vormrijm geeft een compositaire stabiliteit in de rechterkant van het portret. Het profiel is scherp gesneden en markeert zich helder tegen het fond van de penning. Rechts zijn de vormen van het oor, haar en petje bewust wat vager gehouden en zij hebben de ondersteuning van de kraag hard nodig.' De keerzijde heeft in de holling alleen de naam van de beeldhouwer: kunstenaar, leraar, inspirator en vriend.