Andriessen, die met H.M. Wezelaar en Charlotte van Pallandt tot de belangrijkste beeldhouwers van zijn generatie behoort, had voor de oorlog nog maar weinig penningen gemaakt. Maar hij hield van het kleine en modelleerde in zijn tweede levenshelft meer dan veertig penningen. Zelden in opdracht, maar veeleer uit eigen plezier om aan vrienden cadeau te doen: grotendeels portretten van componisten, zelden met een keerzijde. Zij zijn uitgevoerd op de wijze die Andriessen's latere werk kenmerkt: een bijna slordig aandoende maar hoogst trefzekere wijze van aanbrengen van kleine, lichtvangende kleipropjes die als geheel de samenhang van het model oproepen, alsmede een zorgeloze typografie. Dat was een onderdeel waarvoor hem geduld en vaardigheid ontbrak. Voor Andriessen moet het een lastige opgave zijn geweest de Koningin, die op de munten van Wienecke al meer dan ruimschoots figureerde, nieuw uit te beelden. Het is een gestreng portret met een fors oor geworden dat sterk uitkomt op het vlakke fond. Over de buste is met een typische Andriessen-plooival gedrapeerde kledij aangegeven. In het rond is de de eerste regel van het zesde couplet van het Wilhelmus te lezen: 'Mijn schilt ende betrovwen syt ghy, o Godt mijn Heer' een strofe die Wilhelmina na aan het hart lag. Op de keerzijde staan, op een nog kaler fond dan op de voorzijde, Kroon en Rijkszwaard 'als symbolen van het gezag dat H.M. bekleedt over Nederland en de Overzeesche Gebieden' zegt de bijsluiter. Het ontwerp is gemaakt in de tijd dat Andriessen zich ontworstelde aan de invloed van zijn leermeester Bronner, daardoor is de classicistische werking van het het geheel zo sterk.